Achtergrond – Introductie

Geschiedenis van de emigratie

Text in English

Tot 1861 zijn emigranten volledig op zichzelf aangewezen. Alleen de reis vormt vaak al een hachelijk avontuur, om van de vestiging in het vreemde land maar te zwijgen. Na dat jaar biedt de ‘Wet betrekkelijk den doortogt en het vervoer van Landverhuizers’ enige bescherming. Toch blijft emigratie nog lange tijd vooral een zaak van individuele emigranten, kerkgenootschappen en ondernemingen (zoals rederijen, spoorwegmaatschappijen en landontwikkelingsmaatschappijen). In 1913 wordt de Nederlandsche Vereeniging Landverhuizing opgericht, om wantoestanden bij de werving van potentiële emigranten te bestrijden. Deze door de overheid gesubsidieerde particuliere organisatie moet zorgen voor betrouwbare informatie voor de toekomstige emigrant. In 1923 volgt de oprichting van de Emigratie Centrale Holland. Deze stichting heeft als doel om emigratie te bevorderen. Ze kan de emigrant een voorschot verstrekken voor de overtocht. Dit gebeurt op overheidskrediet. De voorschotten moeten dan ook altijd worden terugbetaald.

In 1931 fuseren de Nederlandsche Vereeniging Landverhuizing en de Emigratie Centrale Holland tot de Stichting Landverhuizing Nederland. In het bestuur van de nieuwe stichting zijn de ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid (later van Sociale Zaken) en van Binnenlandse Zaken en Landbouw (later Economische Zaken en Arbeid) vertegenwoordigd. De Stichting Landverhuizing Nederland moet de emigratie uit Nederland gaan coördineren. Daarvoor geeft ze voorlichting en verleent ze bijstand. De stichting onderhoudt contacten met de emigranten en onderzoekt de mogelijkheden tot vestiging en arbeid. Een aantal zaken wordt vastgelegd in de Landverhuizerswet van 1936.

Vanaf 1936 is er overleg tussen de Nederlandse en de Australische overheid over de migratiemogelijkheden voor bepaalde beroepsgroepen. Een deskundige van de Stichting Landverhuizing Nederland maakt in 1938 een studiereis naar Australië om onderzoek te doen naar de verhoudingen in de Australische land- en tuinbouw en de kansen voor bakkers en industriële bedrijven. Ook rapporteert hij over het kerkelijk leven. Op basis van de onderzoeksresultaten doet hij voorstellen voor plaatsing van Nederlandse emigranten.

In 1939 wordt een ontwerpovereenkomst opgesteld tussen de Nederlandse en de Australische regering. Het ontwerp bepaalt dat de Stichting Landverhuizing Nederland de potentiële emigranten in Nederland selecteert. En de stichting in Australië bouwt een migratieorganisatie op. In de belangrijkste aankomsthavens regelen comités onder toezicht van een permanente vertegenwoordiger van de stichting de ontvangst, plaatsing en nazorg van de Nederlandse emigranten. Emigranten die binnen een jaar armlastig zijn vervoert de stichting kosteloos terug naar Nederland. In ruil daarvoor verlaagt de Australische regering het landingsgeld drastisch. Een samenwerking met de Stichting Landverhuizing Nederland is gunstig voor de Australische overheid. Door geen officiële overeenkomst met de Nederlandse regering te sluiten, voorkomt Australië dat andere landen dezelfde financiële voordelen voor hun emigranten vragen.

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertraagt de uitvoering van de overeenkomst. Na de oorlog, in 1946 wordt een licht herziene versie vastgesteld. De financiële garantie wegens armlastigheid vervalt en de Australische regering neemt de eindselectie van de Nederlandse emigranten op zich. Het aantal Nederlandse emigranten naar Australië neemt in deze periode sterk toe. De slechte economische vooruitzichten in Nederland vormen voor veel inwoners een belangrijk motief om te emigreren. Velen kiezen voor Australië omdat daar een grote behoefte aan arbeidskrachten is.

Na de onafhankelijkheid van Indonesië onderhandelt Nederland over de vestigingsmogelijkheden van Nederlandse burgers en ex-KNIL-militairen uit voormalig Nederlands-Indië. Ook subsidieert de Nederlandse regering in 1949 voor het eerst individuele emigranten naar Australië. Aanvankelijk komen vooral ongeschoolden zonder werk hiervoor in aanmerking. Kort daarna starten echter onderhandelingen om zoveel mogelijk Nederlanders in staat te stellen met financiële steun naar Australië te emigreren. De in 1951 afgesloten ‘Netherlands Australian Migration Agreement’ biedt die mogelijkheid. Bepaalde groepen migranten kunnen nu met steun van zowel de Australische als de Nederlandse overheid migreren. Uiteraard zijn hieraan wel voorwaarden verbonden. Zoals een maximale leeftijd van de migrant en de omvang van het gezin. Het aantal van bijna 16.000 emigranten dat in 1952 naar Australië vertrekt, betekent een absoluut hoogtepunt. Ondanks andere bilaterale steunverleningsprogramma’s en het wederzijds migratie- en vestigingsverdrag van 1965 worden dergelijke vertrekcijfers naar Australië niet meer gehaald

Particuliere organisaties

Naast de Nederlandse overheid voelen ook particuliere organisaties zich betrokken bij emigratie. Landbouworganisaties, vrouwenorganisaties en de voor de oorlog opgerichte confessionele emigratiecentrales komen op voor de belangen van hun leden die willen emigreren. Vooral de geestelijke verzorging van de alleengaande emigrant of het emigrantengezin staat hoog in het vaandel.

De particuliere organisaties willen zowel een aandeel in de beleidsvorming als in de uitvoering van de emigratieprocedure. In 1952 wordt de Wet op de Organen voor de Emigratie aangenomen. En een Raad voor de Emigratie ingesteld. Hierin zitten zowel de acht betrokken departementen als de maatschappelijke organisaties . De Raad adviseert de minister van Sociale Zaken die emigratie in zijn portefeuille heeft. Het eveneens gemengd samengestelde Emigratiebestuur, voorgezeten door de commissaris voor de Emigratie, is verantwoordelijk voor het emigratiebeleid en de uitvoering ervan. Het bestuur wordt daarin bijgestaan door de Nederlandse Emigratiedienst (de opvolger van de Stichting Landverhuizing Nederland).

Australische overheid

Uiteraard is ook de Australische overheid betrokken bij de immigratie. Het land heeft daarvoor zelfs een apart ministerie. Daarnaast stelt de Australische overheid vanaf 1947 een Immigration Advisory Council in om de immigratie in goede banen te leiden. Deze commissie adviseert de overheid over alle zaken rond immigratie. Ook is er een Immigration Planning Council die het jaarlijkse aantal gewenste immigranten vaststelt. Deze twee commissies fuseren in 1974 en gaan verder als de Australia Population and Immigration Council.

Om de integratie van migranten te bevorderen, worden in 1950 Good Neighbour Councils opgericht. Dit zijn vrijwilligersorganisaties die voor een deel de opvang van de immigranten verzorgen. Ze bezoeken de nieuwe immigranten en bieden hulp bij het zoeken naar huisvesting en werk. De Good Neighbour Councils functioneren zelfstandig, maar worden gefinancierd door de Australische regering.

De Australische autoriteiten ondernemen nog meer actieve pogingen om de immigratie te bevorderen. Om een positief beeld van het nieuwe vaderland te schetsen nodigen Australische autoriteiten Nederlandse journalisten uit om reeds geëmigreerde landgenoten te bezoeken. Negatieve beeldvorming wordt op deze wijze zo veel mogelijk voorkomen. Wanneer eind jaren 50 het gewenste niveau van immigratie niet wordt gehaald, start er een speciaal jongerenprogramma. Jonge Nederlandse mannen en vrouwen kunnen een jaar wonen en werken in Australië om zo het land beter te leren kennen. Dit soort programma’s, die tot eind jaren 60 worden uitgevoerd, proberen meer Nederlanders enthousiast te maken voor emigratie naar Australië.

Verloop emigratie

Wie wil emigreren bezoekt eerst een aanmeldingsbureau in Nederland. Voor de Nederlandse overheid zijn dit de gewestelijke arbeidsbureaus. Daarnaast zijn er vijf officieel erkende particuliere emigratieorganisaties met aanmeldingskantoren door heel Nederland. Dat zijn: de Algemene Emigratie Centrale, de Christelijke Emigratie Centrale, de Katholieke Centrale Emigratiestichting, de Gereformeerde Stichting tot Bijstand van Emigranten en Geëmigreerden en de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging. Voor aanmelding via deze kantoren is lidmaatschap vereist.

Het aanmeldingskantoor geeft individuele voorlichting en legt een dossier aan van de landverhuizer. Hierin vermeldt het kantoor persoonlijke gegevens en informatie over de gezinssamenstelling, opleiding en het arbeidsverleden. Ook krijgt de potentiële emigrant informatie over de kerkelijke situatie in het land van bestemming. Vaak met advies bij welke kerk men zich het beste kan aansluiten. Sommige centrales houden hiermee rekening bij de plaatsing van de emigrant. Vrouwen worden voorbereid op hoe ze eventueel moeten omgaan met eenzaamheid of, bij gebrek aan een kerk in de nabije omgeving, hoe ze de kinderen thuis godsdienstles kunnen geven. Daarnaast zenden de kerken Nederlandse paters en predikanten uit voor de opvang en geestelijke begeleiding van Nederlandse emigranten.

Als de emigrant in aanmerking wil komen voor een financiële tegemoetkoming in de reiskosten, maakt het aanmeldingskantoor hiervoor de papieren in orde. En stuurt het dossier naar de Nederlandse Emigratiedienst. Die het weer doorstuurt – soms na een antecedentenonderzoek – naar de immigratiekantoren van het land van bestemming. Van hen krijgt de emigrant een oproep voor een gesprek en een medische keuring. Na de uiteindelijke goedkeuring kan de reis worden geboekt. Door schaarste aan vervoersmiddelen duurt het soms nog maanden voordat de emigrant daadwerkelijk kan vertrekken. Zeker in de eerste naoorlogse jaren. Sommigen gebruiken deze periode om voorbereidingscursussen of taallessen te volgen.

Vervoer

In 1948 zijn de Volendam en de Sibajak de eerste schepen die emigranten naar hun nieuwe vaderland vervoeren. Na de oorlog zijn er weinig schepen beschikbaar. Daarom worden in de jaren vijftig schepen die tijdens de oorlog zijn gebruikt voor troepenverscheping omgebouwd tot passagiersschip. Deze schepen bieden plaats aan 800 emigranten. De omstandigheden aan boord zijn verre van optimaal. Ze staan in geen verhouding tot de luxe aan boord van de passagiersschepen waarmee de emigranten vanaf midden jaren vijftig vertrekken.

Hoewel de scheepvaartverbinding tussen Nederland en Australië tot 1968 blijft bestaan, kiezen steeds meer emigranten voor het snellere en comfortabeler luchtvervoer. De geregelde luchtverbinding tussen beide landen bestaat al sinds 1938. En wordt na de oorlog, in december 1951, heropend. In 1952 vervoert de KLM ruim 4000 personen naar Australië. Dit is bijna 20 procent van het totaal aantal emigranten dat naar dit continent vertrekt. De reistijd per vliegtuig is met 74 uur aanzienlijk korter dan de ruime maand die de overtocht per boot kost.

Vanaf 1961 vliegt de KLM naar Australië met straalvliegtuigen. Dit brengt de reistijd verder terug naar 34 uur, waarvan 28 uur vliegtijd. Vanaf 1972 vliegt KLM twee keer per week naar Sydney én Brisbane. Vanaf 1967 onderhoudt de grootste luchtvaartmaatschappij van Australië, Qantas, een wekelijkse lijndienst op Amsterdam. Met de komst van de Boeing 747 in 1973 neemt de capaciteit van de passagiersvliegtuigen toe.

Geestelijke verzorging

Ruim 50 procent van de Nederlandse emigranten naar Australië behoort tot een kerkgenootschap. In Australië zijn er nauwelijks organisaties op confessionele basis. Dit met uitzondering van het onderwijs. De immigrant heeft de keuze om de eigen godsdienst binnen Australische structuren te belijden of om eigen organisaties en verenigingen op te richten.

Vanuit de katholieke kerk in Australië wordt druk uitgeoefend op de emigrant om zich binnen de bestaande structuur in te passen. Slechts met tegenzin en onder supervisie van lokale kerkelijke autoriteiten wordt Nederlandse priesters toegestaan om Nederlandse katholieke immigranten te begeleiden na aankomst. Een van de bekendste Nederlandse priesters in Australië is pater Maas. Deze Nederlandse pater zet zich voornamelijk in voor boeren. Met zijn hulp worden Nederlandse boeren na aankomst anderhalf jaar bij Australische boeren ondergebracht om zo kennis van de taal en landbouw op te doen. Na deze periode kunnen de Nederlandse boeren zich met hun opgedane kennis zelfstandig vestigen.

Maas verleent ook hulp aan andere katholieke immigranten. In 1951 richt hij bij Melbourne een opvanghuis op voor jonge vrijgezellen. Meer dan 3000 mannen vinden hier tot de sluiting in 1973 hun eerste opvang. Vanaf 1969 vangt ook de Catholic Dutch Migrant Association de katholieke immigranten op.

Een deel van de gereformeerde immigranten voelt zich weinig aangetrokken tot Australische kerken. Deze leden kiezen ervoor om eigen organisaties op te richten. Op verschillende plaatsen in Australië worden ‘Reformed Churches’ en scholen gevestigd. De gereformeerde kerken in Nederland zenden ter ondersteuning eigen predikanten uit.

De hervormde immigranten krijgen van de Nederlandse hervormde kerk het advies zich aan te sluiten bij de Presbyterian Church of Australia. Het vormen van eigen, Nederlandse gemeenten wordt afgekeurd. Dit is beter voor de inburgering. Ook wil de Nederlandse Hervormde Kerk voorkomen dat de ‘verzuiling’ wordt overgebracht naar Australië. Bovendien werkt de Australische samenleving de vorming van Nederlandse gemeenten ook tegen. Zij streeft een volledige assimilatie van immigranten na. Wel worden vanaf 1951 Nederlandse predikanten aangesteld bij de Presbyterian Church of Australia. Deze predikanten moeten zowel diensten in het Engels als in het Nederlands houden. Sydney krijgt vanaf 1954 wel een Nederlandse gemeente binnen de Presbyterian Church, met een eigen kerkenraad, lidmatenregister en een eigen maandblad.

Accommodatie

Wanneer de immigranten na een lange reis in Australië arriveren is er crisis op de huizenmarkt vanwege een tekort aan arbeidskrachten en bouwmaterialen. Een huis kopen behoort vaak niet tot de mogelijkheden. Tot begin jaren zestig geeft de Nederlandse overheid geen toestemming aan de emigrant om al zijn kapitaal mee te nemen naar het nieuwe vaderland. De export van dit kapitaal zou de deviezenpositie van Nederland verslechteren en het economisch herstel ernstig bemoeilijken. Zonder deze financiële middelen is de immigrant aangewezen op hulp van buitenaf bij het verkrijgen van onderdak.

De Australische regering probeert de woningnood te verhelpen door immigranten in eerste instantie in opvangcentra te huisvesten. Voor een klein deel van de immigranten is dit niet nodig. Zij hebben een werkgever of familie in Australië die voor hen garant staat en een onderkomen regelt. Dit geldt ook voor veel vrouwelijke Nederlandse migranten, van wie de man al eerder naar Australië vertrokken is.

De Australische opvangcentra variëren van hostels in de steden tot grote kampen op het afgelegen Australische platteland. Britse immigranten krijgen een voorkeursbehandeling en worden als eerste in hostels geplaatst. Slechts wanneer nog ruimte beschikbaar is, komen andere Europese immigranten in aanmerking. De meesten worden echter ondergebracht in de kampen.

Meer dan 50 procent van de immigranten vindt in de jaren vijftig onderdak in dit soort kampen. Vaak zijn het voormalig legerkampen die slecht voor de nieuwe taak zijn toegerust. In 1951 zijn in geheel Australië 23 voormalig legerkampen voor hun nieuwe taak gereedgemaakt. Het grootste en meest bekende kamp is Bonegilla in de staat Victoria. Dit kamp huisvest in de periode 1947 tot 1971 ongeveer 320.000 immigranten.

In de kampen is een gebrek aan voorzieningen en comfort. Er heerst een militair regime en er wordt gewerkt met inspecties en blokhoofden. Privacy is de immigranten niet gegund. De barakken hebben dunne wanden, van slechts 1.80 meter hoog en geen plafond. Aanvankelijk worden mannen gescheiden van vrouw en kinderen en ondergebracht in aparte barakken. Later versoepelt men deze regels en worden families in afzonderlijke ruimtes ondergebracht.

De voedselvoorziening in de kampen is centraal georganiseerd en op militaire leest geschoeid. Iedere immigrant ontvangt dagelijks afgepaste hoeveelheden voedsel, gebaseerd op het legerrantsoen. Gedurende de week eten vrouw en kinderen apart van de mannen, die een groter rantsoen ontvangen. Ondanks de vaste hoeveelheden en het afgewogen dieet laat het voedsel volgens veel immigranten te wensen over.